Waarom SOS Kinderdorpen mijn hart veroverd heeft

Geen enkel kind mag alleen opgroeien. Dat is het leidmotief van SOS Kinderdorpen, dat dit jaar zijn 70ste verjaardag viert. Uiteraard sta ik erachter dat ze kinderen die opgroeien in moeilijke familiesituaties willen helpen, door de oorspronkelijke familie te versterken, of als dat niet kan door de kinderen op te vangen in kleinschalige, familiale initiatieven. Dat maakt gewoon een wereld van verschil in het leven van zoveel kinderen in binnen- en buitenland. Maar dat is niet alles.

Wat bijvoorbeeld écht het verschil maakt, is dat ze die kinderen niet alleen kleinschalig en familiaal opvangen, maar vooral ook liefdevol. Ze werken vanuit het basisidee dat kinderen liefde nodig hebben om te groeien. Vandaar dat ze het in oorsprong hebben over SOS moeders (en tegenwoordig ook vaders), niet zozeer over opvoeders. SOS ouders die, uiteraard goed omkaderd, zorgen voor verschillende kinderen, zoals in een groot gezin. En die op de gepaste manier en vooral liefdevol en respectvol reageren op de verlangens en behoeftes van die kinderen.

Hoe dat concreet vormgegeven wordt, hangt een beetje af van de situatie, de wetgeving en de mogelijkheden in elk land. Of in België zelfs: in elk landsgedeelte. Zo wordt in Vlaanderen sinds kort volop geëxperimenteerd met héél kleinschalige opvang. Dat gebeurt met zogenaamde Simba-ouders, vaste ouderfiguren die tijdelijk een warme thuis bieden aan 2 tot 4 heel jonge kinderen. Omdat die eerste 3 jaar zo belangrijk zijn. Dit wordt geprofileerd als een pilootproject dat duidelijk de richting aangeeft die ze uitwillen.

Chantevent

En in Wallonië? Een paar maanden geleden had ik het geluk om tijdens een soort opendeurdag het Belgische kinderdorp Chantevent te bezoeken, in de buurt van Marche-en-Famenne. Tegen het eind van mijn bezoek besefte ik dat ik hier geen echte SOS ouders ontmoet had. Het was allemaal nét ietsje groter en professioneler. Wat blijkbaar, als ik het goed begrepen heb, te maken heeft met de Waalse reglementering rond jeugdzorg, die grotere en ‘efficiëntere’ (lees: minder dure) structuren aanmoedigt.

Maar los daarvan viel mij bij mijn bezoek vooral de liefde en warmte op waarmee de begeleiders daar vertelden over de jongeren waarvoor ze zorgden. ‘Hun’ jongeren. Ik moest nog maar ergens een plakkaat met uitleg proberen te lezen, of er was al een enthousiaste medewerker die mij er vanuit zijn of haar ervaring alles over wou vertellen. Ook de ‘ex-jongere’ die er nog geregeld kwam, bleef mij bij. Hij was duidelijk als een populaire grote broer voor de jongeren die er op dat moment verbleven.

Professionele nabijheid

SOS Kinderdorpen wil de opvang in de jeugdzorg in het algemeen ook structureel helpen verbeteren door te inspireren tot zorg vanuit het hart. Daarbij stellen ze ‘professionele nabijheid’ voor als alternatief voor het gangbare ‘professionele afstand’. Geniaal toch? Én een enorm verschil.

Dat is meteen ook de reden waarom ik vaak steiger als mensen met opvoedkundige adviezen aankomen als: ‘Ze moeten leren om niet altijd hun zin te krijgen’ of ‘Als ouder moet je de baas zijn’. Natuurlijk kunnen kinderen niet altijd hun zin krijgen, maar laten we uitgaan van de basisregel: je moet ze graag zien.

Die basishouding vind ik ook terug in een artikel in het laatste herfstmagazine van SOS Kinderdorpen over hoe ze omgaan met crisismomenten en driftbuien bij kinderen. Daarbij wordt uitgegaan van een positieve pedagogie: luisteren, aandacht bieden, respect hebben voor elkaars behoeftes en samen op zoek gaan naar een oplossing, eerder dan een oplossing afdwingen en straffen. Heb ik al verteld dat ik fan ben?

Skilessen

De les was nog maar amper begonnen en ik zat al in mijn eentje te balen in de skilift. Toch heb ik tijdens mijn skivakantie heel wat bijgeleerd. Een overzicht in tien (levens)lessen.

1. Kies het juiste niveau

De dochters waren uiteindelijk in de juiste groep geraakt voor hun eerste skilessen. Nu was het aan ons: voor het eerst na 11 jaar opnieuw op de latten! We mochten een ministukje naar beneden skiën, tot aan de stoeltjeslift. Maar zelfs in dat korte stukje slaagde de skilerares er al in om te zien dat groep 2, waarin we met zijn vieren ingeschreven waren, te hoog gegrepen was voor mij. Ik zag het al voor mij: de anderen zouden in groep 2 blijven, ik in mijn eentje naar een lagere groep. Balen!

Tot we boven uit de lift stapten en bleek dat 2 van de anderen ook mee mochten afzakken. En ik mij eigenlijk perfect thuis voelde in die andere groep, waar ik op mijn eigen niveau kon bijleren. Reculer pour mieux sauter, zoals ze in het Frans zeggen!

2. Kijk de helling in de ogen

Waar onze skileraar telkens op hamerde, was het volgende: wees niet bang voor de berg en accepteer de helling, kijk hem in de ogen. Als je een defensieve houding aanneemt en je schouders richting de berg houdt, blokkeer je jezelf en val je veel sneller. Je moet je schouders dus naar beneden houden en de berg accepteren. Jij bedwingt de berg, niet omgekeerd!

3. Neem voldoende rust, denk af en toe ook aan jezelf en luister naar je lichaam

4. Accepteer het weer en de sneeuw zoals ze zijn en maak er het beste van

En geloof me: we hebben ongeveer elk soort weer en elke soort sneeuw meegemaakt!

5. Durf snelheid te maken en go with the flow

6. Als je niet op voorhand weet dat het moeilijk is, maak je je ook geen zorgen

Best handig dus dat ik die eerste dag niet doorhad dat we met de groep langs een rode piste naar beneden kwamen. En dat er pas nadat ik die helling kwam afgeskied iemand opmerkte: ‘Amai, komen jullie van die rode piste?’

7. Vergeet niet om te genieten van de schoonheid van de natuur en de bergen

8. Bewaar je evenwicht

9. Als het ook lukt om achteruit te skiën, geeft dat extra gemoedsrust

Om een of andere vreemde reden bleek ik vrij goed te zijn in de oefening om achteruit te skiën. En dus maakte ik mij ook veel minder zorgen als ik plots in de verkeerde richting terecht kwam.

10. Vallen is niet erg, sta gewoon zo snel mogelijk weer op

Als je weet hoe je (snel en vlot) weer recht geraakt, is vallen eigenlijk niet zo erg. In mijn groepje had ik de naam om op bepaalde momenten te kunnen vallen en meteen weer recht te staan. Dat had ik van mijn oudste dochter afgekeken. Oké, soms lukt dat gewoon niet, en dan is het bijvoorbeeld wel handig als je weet aan welke kant van de helling je je gewicht moet zetten. Of als iemand je een handje toesteekt natuurlijk…

Het einde van de Sintmagie

Met een beetje moeite hebben we de Sintmagie voor Linde (7) dit jaar toch nog min of meer kunnen laten voortleven tot op de dag dat zij en haar zus hun cadeautjes kregen. Ze had al wel door dat de sinten in de turnclub en op school niet de echte waren, want om te beginnen leken die helemaal niet op elkaar. Bovendien kwam Sinterklaas vrijdag niet alleen in hun school, maar ook in verschillende andere scholen. De Sint heeft duidelijk veel hulpjes die zich in hem verkleden, had Linde al uitgedokterd.

Ze vroeg zich ook af hoe het kon dat Sinterklaas zo oud was. Hij bracht al speelgoed toen mama en papa klein waren en zelfs toen oma en opa klein waren, dus dan moest hij toch wel al heel oud zijn! Volgens haar zou die arme man beter een wedstrijd ‘Sinterklaas zoekt Sinterklaas’ organiseren om een opvolger te vinden, zoals K3. Zo kon hij ook een beetje genieten van een rustige oude dag. En op het gemak dood gaan.

Mag ik een vraag stellen?

‘Mama, mag ik een vraag stellen?’ vroeg ze een weekje voor 6 december. ‘Bestaat Sinterklaas echt?’ Het overviel mij een beetje. ‘Mag ik daarop antwoorden nadat hij geweest is?’ was het beste antwoord dat ik op dat moment kon verzinnen. Want we wouden het wel vertellen, maar dan toch het liefste na 6 december. Zou ze het nu niet doorhebben, vroeg ik me wel af. Was dat antwoord niet te doorzichtig? Maar nee hoor: ‘A ja, mama, wil je eerst kijken of hij echt komt?’

‘En mama, bestaat Sinterklaas nu echt?’ vroeg Linde de dag dat ze haar cadeautjes gekregen had. ‘Nee, Sinterklaas bestaat niet echt. Het zijn mama en papa die voor het speelgoed zorgen.’ Ze was toch nog een beetje verbaasd: doen jullie dat? Dat had ze niet echt verwacht. Maar al gauw had ze de nieuwe informatie verwerkt en ging ze gewoon verder spelen.

Bewijs

Grote zus Hannah had een jaar eerder wel wat meer tijd nodig gehad om het echt te geloven. Zij was toen acht en zat in het derde leerjaar, en volgens wat ik van andere ouders hoorde, en van Hannah zelf (‘Luka zegt dat Sinterklaas niet echt bestaat.’ ‘Wat denk jij zelf?’ ‘Ik denk dat dat niet waar is.’) merkte ik dat het grootste deel van haar klasgenootjes wel al wist hoe de vork in de steel zat. Dus kort nadat de heilige man was langsgeweest, hadden we het erover. ‘Wil je graag de waarheid weten over Sinterklaas?’ Zelfs toen ik het haar verteld had, drong het nog niet door, en dacht Hannah dat ik een grapje maakte. ‘Maar nee, mama, ik wil weten hoe het écht is.’ Er moest wat bewijsmateriaal (in de vorm van een verstopte brief) aan te pas komen, en zelfs dan geloofde ze het nog maar amper. Maar uiteindelijk begon het toch stilaan door te dringen en bewees ze heel goed te zijn in het bewaren van het geheim voor haar zusje.

Te snel ?

En nu? Is het jammer dat ze het nu weten? Minder magisch? Een beetje misschien, maar ik zie het toch vooral als een teken dat ze groter worden. En dat is ook goed. Je hoort ouders vaak zeggen: ‘Het gaat veel te snel, ze worden zo rap groot’. Het is een cliché dat, zoals alle clichés, een grond van waarheid bevat. Maar persoonlijk vind ik eigenlijk helemaal niet dat het te snel gaat, ik verwonder me er eerder over dat het precies rap genoeg gaat.

Het is leuk om te zien hoe de meisjes opgroeien en veranderen en vooral fantastisch om te merken dat je vanzelf met ze meegroeit. Als je mama wordt, word je er een beetje ingesmeten, maar al snel leer je voor je baby’tje te zorgen. Je kijkt door het raam met die baby in je armen en ziet een mama met haar kindje aan de hand. Op dat moment kan je je nog amper voorstellen dat je dochter over een paar jaar ook zo aan je hand zal meestappen, laat staan dat ze naar de kleuter- of de lagere school zal gaan.

Maar je groeit gewoon met ze mee. Hannah is intussen negen, de puberteit en de middelbare school beginnen stilaan om de hoek te loeren. En al kan ik me nu nog niet helemaal voorstellen hoe dat zal zijn, ik heb er het volste vertrouwen in dat we ook daarin zullen meegroeien.

Ons Plankindje uit Togo

Een vreugdekreet gisteren bij het openen van de brievenbus: ‘Kijk mama, een brief van Essotom!’ We kregen eindelijk een antwoord van ons Plankindje uit Togo op een brief die we zo’n 10 maanden geleden verstuurden. In deze tijden van snelle e-mailberichtjes is dat, om het zacht uit te drukken, een heel ander ritme van communiceren. Misschien wel beter passend bij haar manier van leven, die zo anders is dan de onze.

We ‘kennen’ Essotom intussen bijna 3 jaar. Ze is 10 jaar en woont in Togo (Sokode), in een stenen huisje met een metalen dak en een cementvloer, samen met haar grootouders, haar broer van 14 en nog wat andere familieleden. Haar ouders, die boer zijn, wonen zo’n vijf kilometer verder. Ze is gezond en gaat naar school – haar lievelingsvakken zijn sport en lezen. Daarnaast helpt ze vooral haar oma in het huishouden: afwassen, de koer vegen, water halen… Het duurt ongeveer een half uur om heen en weer te gaan naar de waterput. Soms helpt ze ook haar ouders op het veld. De familie gebruikt een open veld of openbare latrines om naar het toilet te gaan en de dichtste dokter bevindt zich op 45 minuten.

Foto’s

Elk jaar krijgen we 2 foto’s en een update over onze Plandochter, samen met een overzicht van wat Plan dat jaar in haar regio verwezenlijkt heeft (scholen bouwen bijvoorbeeld, toiletten en educatief materiaal voorzien of opleidingen organiseren voor de leerkrachten). We hebben intussen twee van die jaarlijkse overzichten.

Het meest benieuwd zijn we natuurlijk naar de foto’s. Op de eerste beelden had Essotom een kaalgeschoren kopje, het jaar nadien kort kroeshaar. Zonder de lange rok, de oorbelletjes of de bloemen op de teenslippers, hadden we zeker gedacht dat ze een jongen was. Alle foto’s zijn buiten genomen, met hun huisje op de achtergrond, en telkens is Essotom met huishoudelijk werk bezig: borden afwassen in een teil, een pot eten op het vuur zetten, hout sprokkelen.

Op twee foto’s staat het meisje samen met haar grootmoeder. Die is eigenlijk maar 40 jaar ouder dan Essotom zelf. In België zou ze dus best ook gewoon haar mama kunnen zijn, maar op de foto’s ziet ze er toch echt meer als een gerimpelde oma uit.

Brieven

Wat wel leuk is: in haar brieven antwoorden Essotom en haar familie (met hulp van een Planvrijwilliger) echt op wat wij zoveel maanden ervoor vroegen. De eerste keer hadden wij bijvoorbeeld uitgelegd dat er bij ons vier seizoenen zijn en iets verteld over een verjaardagsfeest. Zij schreef toen terug dat ze het leuk vond om meer te weten over ons klimaat, dat er bij hen enkel een droog en een regenseizoen was en dat verjaardagen bij hen niet gevierd werden.

De laatste keer vroegen we of ze veel samen deed met haar broer. ‘We gaan samen naar school, halen samen water, vegen samen en doen samen de vaat. Vroeger hielpen jongens niet mee in het huishouden, maar vandaag, met de hulp van Plan Togo, is dat veranderd’, schrijft ze.

Verschil

Wat een verschil tussen haar leven en dat van onze dochters, moet ik vaak denken. Water komt hier gewoon uit de kraan en dat een huis een toilet heeft, is de meest normale zaak van de wereld. Onze meisjes ruimen thuis ook wel eens op (als het echt moet) of helpen met de was plooien of eten koken, maar meestal spelen ze toch gewoon. Of ze worden gevoerd naar allerlei buitenschoolse activiteiten, van ballet, notenleer en dwarsfluit tot gym en gitaar. En niet te vergeten: verjaardagen en vooral verjaardagsfeestjes zijn voor hen superbelangrijk!

Hoe je opvoedt, hangt af van je nationaliteit

Ik hou van lezen, zowel romans als non-fictie. Als mama ben ik ook geïnteresseerd in opvoeding en hoe anderen daarmee omgaan – het is immers geen harde wetenschap en je kunt er misschien nog wel iets van leren. Niet verwonderlijk dus dat er in mijn boekenkast ook wel wat boeken over opvoeding staan.

En daarbij vind ik het fascinerend om te zien hoe de manier waarop je opvoedt vaak onbewust ook samenhangt met je cultuur. Belgische ouders voeden hun kinderen niet per se hetzelfde op als hun collega’s uit Amerika of China, en zelfs niet als Franse of Nederlandse ouders. Er zijn uiteraard individuele verschillen tussen ouders, maar de plek waar je geboren bent of woont en de normen die daar gelden, spelen zeker ook een rol. Een paar voorbeeldjes?

De Chinese tijgermoeder

Laten we ver van huis beginnen, met de Chinese tijgermoeder. In ‘Strijdlied van een Tijgermoeder’ beschrijft de Chinees-Amerikaanse Amy Chua hoe ze haar twee dochters in Amerika een Chinese opvoeding tracht te geven. Dat houdt onder meer in: strakke discipline, geen tv, geen computerspelletjes, geen slaapfeestjes, niet rondhangen met vriendjes, wel urenlang oefenen op hun muziekinstrument (piano of viool) én voor school. Enkel tienen zijn goed genoeg.

Al na een paar bladzijden was het mij duidelijk dat haar manier van opvoeden lijnrecht ingaat tegen de mijne. Wat van mij in haar ogen dus een van die weinig ambitieuze westerse moeders maakt die het vooral belangrijk vinden dat hun kinderen voldoende zelfvertrouwen hebben en doen wat ze graag doen.

Maar het is ook interessant om te zien wat Chua’s drijfveren zijn: haar kinderen naar het hoogste laten streven, waardoor ze meer vertrouwen krijgen in zichzelf en ontdekken waartoe ze in staat zijn. Een nobel doel, toch?

Wat ik ook wel mooi vind, en wat meteen illustreert dat geen enkele opvoeding voor iedereen de juiste is, is dat deze aanpak bij haar oudste dochter vruchten lijkt af te werpen, terwijl de jongste er juist keihard tegen rebelleert. Waardoor de auteur uiteindelijk verplicht wordt om haar visie en manier van opvoeden wat bij te stellen. Chua schrijft dan ook in haar voorwoord: ‘Eigenlijk had dit verhaal duidelijk moeten maken dat Chinese ouders hun kinderen beter opvoeden dan westerse. Maar het is een verhaal geworden over een wrange botsing van culturen, een vluchtige kennismaking met roem en de vernedering die een dertienjarige me liet ondergaan.’

Grappig ook: in Amerika bracht dit boek een golf van kritiek teweeg en werd Chua een vreselijke moeder genoemd, terwijl een Japanse journalist de auteur tijdens een interview oprecht verbaasd vroeg waarom westerse ouders het verkeerd vinden om hun kind naar het hoogste te laten streven. En waar het boek in de VS gezien werd als een verhaal over extreem ouderschap, werd de Chinese vertaling (‘Opvoeding door een hoogleraar aan Yale. Hoe voed je kinderen op in Amerika’) net in de markt gezet als een boek over het belang van meer vrijheid en plezier in de opvoeding. Chinese ouders in China zijn immers nog veel extremer!

De toegeeflijke Hollandse mama

Deze Chinese vorm van opvoeden staat in elk geval lijnrecht tegenover wat Nederlandse ouders belangrijk vinden voor hun kinderen. Dat blijkt onder meer uit een Nederlands forum waar ouders reageren op een zelfverklaarde tijgermoeder. ‘Zijn je kinderen eigenlijk wel leuk, gezellig en sociaal?’ vraagt iemand daar. Een andere moeder treedt haar bij: ‘Ik heb liever dat ze zevens halen en nog vrije tijd hebben voor hun hobby’s of om te gamen, dan dat ze met meer inzet een negen halen.’ En een derde besluit: ‘Tijgermama, heel fijn. Maar hoe zit het met de sociale, creatieve en communicatieve vaardigheden van je kinderen?’

Over het opvoedklimaat in Nederland komen we meer te weten dankzij het boek ‘Waarom ik geen strenge moeder ben (terwijl ik dat wel zou willen zijn)’ van Iris Pronk. Deze Hollandse mama en journaliste komt tot de vaststelling dat ze bovengemiddeld toegeeflijk is en weinig regels en grenzen hanteert, hoewel ze dat in feite wel van plan was, en dat dat bij wel meer van haar landgenotes het geval is. Ouders luisteren steeds meer naar hun kinderen, omgekeerd is dat steeds minder het geval, merkt ze op.

‘Dat komt niet alleen door de tijdsgeest en gewijzigde pedagogische inzichten, maar ook door de Nederlandse mentaliteit’, ontdekt ze tijdens haar research. ‘Vlaamse kinderen zijn bijvoorbeeld gehoorzamer en beleefder dan de onze. Niet veel, maar ietsje: ze zullen hun ouders minder snel ‘stom’ noemen en tonen meer respect voor hun leraar. Gek is dat niet: Vlaamse volwassenen hechten óók meer aan gezag en goede manieren dan wij, informele, botte Nederlanders.’

De Amerikaanse hypermama

In Amerika heb je dan weer de overbezorgde hypermama’s, ontdekte de Nederlandse journaliste Sanne Bloemink in New York. Naar aanleiding van de verschijning van haar boek ‘Hypermama’ schreef ik er jaren geleden een stuk over. ‘Je ziet steeds meer moeders die een enorme angst hebben dat hun kind iets overkomt’, zei Bloemink toen. ‘Ze zijn panisch voor ziektes, ongevallen, bacteriën, ontvoering door vreemde mannen. In de speeltuin wijken ze dan ook niet van de zijde van hun kinderen. Er zou maar eens iets moeten gebeuren.’

Ze willen ook alles perfect doen en steken heel veel tijd in hun kinderen. Bloemink: ‘In de VS heb je playdates: twee kinderen die samen spelen, maar dan zitten die moeders mee op de grond om alles in goede banen te leiden. Dat is toch een stuk extremer in de VS. Als ik afspreek met Europese vriendinnen, kunnen we toch een kopje koffie drinken terwijl de kinderen spelen.’

De luie ouder

Misschien moeten die Amerikaanse hypermama’s eens het boek van de Brit Tom Hodgkinson lezen: ‘Luie ouders hebben gelijk’. Laat een kind zoveel mogelijk zijn gang gaan en zit er niet steeds bovenop, daar leert hij nog het meest van, is zijn credo. Hij pleit dan ook voor een minimum (lees: geen) buitenschoolse activiteiten: laat je kind gewoon buiten spelen of zich desnoods vervelen. Hier scoor ik ook al niet hoog, met al dat rondrijden naar onder meer gym, ballet en notenleer…

Het geheim van Franse moeders

Interessant is waar twee werelden botsen, zoals bij Pamela Druckerman (‘Franse kinderen gooien niet met eten’). Deze Amerikaanse volgde haar grote liefde naar Parijs en ging daar als kersverse moeder op zoek naar het geheim van Franse moeders. Hoe komt het dat hun kinderen wél flink kunnen wachten aan tafel (en niet schreeuwen, rondlopen of met eten gooien in restaurants, zoals de meeste Amerikaanse kids)? Hoe komt het dat ze vanaf een maand of twee, drie de hele nacht doorslapen? En dat bij bezoek de kinderen rustig met elkaar spelen terwijl de volwassenen praten?

Ze ontdekte dat Franse kinderen vooral leren om te wachten en dat al van in de wieg. Als baby’s wakker worden, wachten Franse mama’s eerst even af en observeren ze hun kind. Als je de baby al bij de eerste kik uit bed haalt, maak je hem juist wakker en geef je hem niet de kans om zelf weer in slaap te vallen en zijn slaapcycli met elkaar te verbinden, redeneren ze.

Ook op vlak van eten leren Franse kinderen om te wachten. In Frankrijk is de goûter het officiële en enige snoepmoment, meestal rond vier uur, half vijf, als de kinderen uit school komen. ‘Ik kan me nauwelijks een wereld voorstellen waarin moeders niet met zakjes gummibeertjes of rozijntjes in hun tas rondlopen om al die onvermijdelijke kindercrisisjes het hoofd te bieden’, verbaast Druckerman zich.

Franse moeders brengen hun kinderen ook een andere vaardigheid bij die gerelateerd is aan geduld: jezelf vermaken. Dus laten ze hun kind met rust als het lekker in zijn eentje aan het spelen is. Ze hechten ook veel belang aan gewaarworden: zichzelf en de wereld ontdekken, zonder dat dat per se ergens heen moet leiden. Zo mogen jonge kinderen in Frankrijk lekker wennen aan het water, terwijl ze in Amerika zo snel mogelijk zwemvaardigheden moeten aanleren.

En waar situeren wij ons? Ergens tussenin, zou ik zo zeggen. Tussen de Nederlanders en de Fransen in. Niet zo streng als de tijgermoeders, niet zo betuttelend als de Amerikaanse hyperouder. Interessant, toch?

De wonderlijke metamorfose van een adoptiekind

Of hoe een geadopteerd jongetje in enkele maanden tijd evolueerde van een apathische baby tot een levendige en alerte peuter.

Vrienden van ons hebben een jongetje geadopteerd uit een Zuid-Afrikaans weeshuis. Een tijdje geleden spraken we op een zondagnamiddag af op het speeltuintje vlak bij hun woning – het was de eerste keer dat we hun nieuwe gezinslid zouden zien. Het jongetje was op dat moment 13 maanden oud, maar zag er nog eerder baby uit dan peuter. Hij reageerde amper en stond qua ontwikkeling duidelijk achter op leeftijdsgenootjes.

Drie maanden eerder waren de adoptieouders met hun oudste zoontje naar Zuid-Afrika afgereisd, na een ellenlange en slopende adoptieprocedure. ‘Als het voor het eind van het jaar niet lukt, geven we het op’, hadden ze kort voordien nog gezegd. ‘Dan moeten we een hele resem papieren – nog maar eens – opnieuw aanvragen en indienen.’

Zonder zeuren

Wat mij daar in het speeltuintje vooral opviel, was de vanzelfsprekendheid waarmee dat kind in slaap viel, zonder ook maar iets van lawaai te maken, te zeuren of op welke manier dan ook aandacht te vragen. Logisch ook: in het weeshuis was hij gewoon dat er niemand reageerde. Hij kreeg er uiteraard wel eten en drinken, maar er waren lang niet genoeg verzorgsters voor de vele kinderen, vertelde zijn kersverse adoptiemama. De kinderen kregen dus weinig tot geen één-op-één aandacht en werden wel verzorgd, maar niet geknuffeld of gestimuleerd.

Wat een verschil met de eerste tien maanden van mijn eigen kinderen, dacht ik onwillekeurig, toen ik bijna constant gericht was op de noden van die hulpeloze mensjes en ze vaak ronddroeg of knuffelde. Waarom krijgt niet elke baby die liefde en aandacht?

Blijk van herkenning

De biologische mama van dit jongetje was in het ziekenhuis bevallen en er meteen vandoor gegaan. Ze had aids, haar zoontje gelukkig niet. Zijn adoptieouders lieten hem ook testen op motorische problemen, maar ook die leek hij niet te hebben.

En er waren nog wel meer positieve signalen. Zo was hij onlangs beginnen te kruipen. En vooral: hij leek zijn mama al goed te herkennen en lachte als hij haar zag. Die band opbouwen, is heel belangrijk, had de maatschappelijk assistente van de adoptieorganisatie gezegd. Ze raadde ook aan om flesjes op schoot te geven, zoals bij een baby, om het kind geborgenheid te laten ervaren.

Het opbouwen van die band zorgde er ook voor dat het gezin zich een paar maanden vooral op zichzelf terugplooide en niet meteen overal op bezoek ging of vrienden uitnodigde. Ze moesten allemaal nog wat aan elkaar wennen.

Een levendige en nieuwsgierige peuter

De eerste tien maanden van dit leven lijken een soort valse start. Maar gelukkig wel met een nieuw begin.

Want een kleine twee maanden later zien we deze vrienden opnieuw. Wat een verschil! Nu maken we kennis met een guitig mannetje van 15 maanden. Hij heeft in sneltreinvaart zijn ontwikkeling ingehaald en stapt parmantig rond. Het is een levendig en alert kereltje, dat alles in de gaten heeft, zaken vastneemt en zorgvuldig bestudeert wat hij ermee kan doen. Tja, ook mijn bloemen op het salontafeltje. Zoals een gewone peuter, toch?

Niet alleen zijn mama, ook ik heb nu echt interactie met hem. Hij lacht, geeft speelgoed aan en maakt duidelijk wat hij wil.

Wat heeft dat kereltje geluk dat hij in dit gezin terechtgekomen is. Sommige kinderen leken best te floreren in het weeshuis, vertelde zijn adoptiemama, en leerden er om zich te laten gelden. Maar dit jongetje was daar duidelijk niet bij: hij kwijnde er eerder weg. Zijn metamorfose tot normale, nieuwsgierige peuter is dan ook een sprookje dat hopelijk nog lang mag duren.

Over allesoverheersende gedachten en onvoorwaardelijke liefde

Ik kan op twee verschillende dagen dezelfde wandeling maken, waarbij ik de ene keer geniet van de schoonheid van de natuur en die de andere keer amper opmerk, omdat ik in mijn hoofd bezig ben met wat ik nog allemaal moet doen.

Gedachten zijn iets vreemds. Wie alles vooral negatief bekijkt, merkt op den duur het mooie in het leven zelfs niet meer op. Je kunt er ook van overtuigd zijn dat je lelijk, dik of oninteressant bent. Of net ongelofelijk knap en interessant. Ook al is dat in beide gevallen niet per se zo.

Maar als je eigen gedachten al zo moeilijk te sturen zijn, dan is de geest van anderen al helemaal onbekend terrein. Je kunt hen wel proberen te begrijpen, maar dat lukt niet altijd even goed. Laat staan dat je de manier van denken van een ander kan veranderen.

Dochter met driftbuien

Als ouder kan dat soms een hele uitdaging zijn. Als je dochter driftbuien krijgt omdat de zaken niet helemaal gaan zoals ze in haar hoofd had bijvoorbeeld. Telkens opnieuw en opnieuw.

Dan kun je wel zeggen: ‘Stop nu met boos zijn, ik ben het beu!’ Maar dat haalt niets uit. Integendeel. En dat is ook logisch. Ik zou zelf ook niet meteen vrolijk worden als iemand mij op een verdrietig moment zou zeggen dat het nu maar eens gedaan moest zijn met al dat verdriet.

Maar wat doe je dan wel? Je probeert en zoekt. Het enige wat dat mij tot nog toe heeft opgeleverd is: duidelijk maken dat ze boos mag zijn, dat die gevoelens oké zijn. En vooral onvoorwaardelijke liefde. ‘Ik zie jou graag, wat er ook gebeurt. Ook al zou je elke dag verschillende keren heel erg boos worden.’ Het lijkt weinig, maar tegelijk is het ook heel veel.

Over hoge bergen en Hollandse branie: weten wat je niet wil

Soms moet je eerst zien hoe anderen iets doen, om duidelijk te weten dat jij het anders wil of dat dat gewoon jouw ding niet is. Enkele voorbeelden?

Eén: Ik hou van vakantie, natuur, bergen, wandelen. Luk ook. Maar door samen op reis te gaan, blijkt dat we dat toch ietwat anders invullen. Luk wil graag naar de top van de berg, zo hoog mogelijk, met uitzicht op veel andere bergen (de Mont Blanc bijvoorbeeld), die hij dan ook echt herkent. Hij kan vanuit de hoogte het hele parcours tekenen dat we al afgelegd hebben en zien waar we naartoe gaan. En er mag serieus wat actie inzitten: een week aan een stuk elke dag stappen met de rugzak? Ideaal!

Voor mij mag het allemaal iets rustiger. Ik stap liever op een lager tempo en pauzeer graag geregeld, om echt van het uitzicht te kunnen genieten. Ik las graag een rustdag in na enkele stapdagen, ook al valt er op die plek niet echt iets te beleven. En eerder dan de echt hoge toppen, waar het vaak koud is en er nog weinig begroeiing staat, verkies ik iets lagere regionen met bergmeertjes en groen. Maar gelukkig wil Luk ook graag met mij rond een meer stappen!

Twee: Als ik zie hoe sommige fulltime-tweeverdieners-met-jonge-kinderen van hot naar her rennen en allerlei opvang inschakelen om alles gecombineerd te krijgen, ben ik maar al te blij met mijn flexibele (parttime) freelancejob van thuis uit, die ik niet alleen heel graag doe, maar die ook ideaal te combineren is met pakweg op tijd aan de schoolpoort staan of mijn dochters naar ballet, gym of notenleer voeren.

Drie: Bij een recent bezoek aan Nederland besefte ik maar al te goed dat ik blij ben dat mijn kinderen in België opgroeien en niet in Nederland. De Amstelveense familie waarbij we twee dagen bleven logeren, was heel sympathiek en gastvrij, maar ik keek soms vreemd op van het gedrag van de dochters, vooral dan de oudste van tien. Die leek niet echt veel respect te tonen voor haar ouders of haar zus. ‘Doe eens normaal.’ ‘Stommerik!’: allemaal doodnormaal om tegen je vader te zeggen blijkbaar. Die reageerde er zelfs niet op. Ook tijdens ons bezoek aan de Amsterdamse bossen viel mij op hoe vaak kinderen, zowel onder elkaar als tegen volwassenen, allerlei onbeleefdheden en verwensingen riepen. Niemand die daar vreemd van opkeek of zelfs maar een opmerking over maakte.

Maar het ergste was dat Hannah heel erg naar dat tienjarige Hollandse meisje opkeek en dus ook die grote mond probeerde over te nemen. En dan heel verwonderd en boos was dat dat bij ons niet pakte. Waarna we een uitgebreid gesprek hadden over waarden en cultuurverschillen en haar probeerden uit te leggen dat het in Nederland vooral belangrijk is om jezelf uit te drukken en te durven zeggen wat je denkt, terwijl wij beleefdheid en respect toch hoger in het vaandel voeren. Ik weet niet of ze het helemaal begrepen heeft, maar ze heeft het daarna toch niet meer geprobeerd…

Zulke vergelijkingen zijn grotendeels positief: je beseft wat je wilt of je bent tevreden met wat je hebt. Jammer genoeg vallen niet alle vergelijkingen even positief uit. Daarbij wordt Facebook vaak aangewezen als grote boosdoener: de meesten zetten er vooral successen en leuke foto’s op, niet zozeer hun verdriet of onzekerheden. Je kunt dus gemakkelijk denken dat een ander het beter heeft dan jij.

Zelf word ik vooral slecht gezind als ik eraan herinnerd word dat het voor ons niet zo evident is om eens een weekendje (laat staan langer) zonder de kinderen weg te gaan. Als grootouders foto’s posten van hun kleinkinderen die een weekje blijven logeren of tantes laten weten dat hun nichtje drie dagen op bezoek komt, heb ik daar toch wat dubbele gevoelens bij. Zeker als dat allemaal vanzelfsprekend lijkt. Als dat bij ons al lukt – we zijn in onze iets-meer-dan-achtjarige ‘carrière’ als ouders toch ook al drie keer een weekendje weggeweest – komt daar eerst een heel geregel aan te pas. Het helpt natuurlijk ook niet dat we aan de andere kant van het land gaan wonen zijn en uiteraard doen we ook graag van alles samen als gezin. Maar soms missen we toch wel wat tijd met zijn tweetjes.

Misschien moeten we het toch nog een keer proberen, zo’n weekendje met twee. Iemand die wil babysitten op twee schattige meisjes van 6 en 8? Ze hebben alvast geen grote mond! Dan kunnen wij misschien nog eens gaan wandelen in de natuur…

Soms valt de appel wél ver van de boom

Net een indrukwekkend boek uitgelezen: ‘Ver van de boom’ van Andrew Solomon. Geen roman, maar pure non-fictie. En niet alleen indrukwekkend omwille van het aantal pagina’s (meer dan 800!), maar ook omwille van de inhoud. Wat als je kind radicaal anders is, is het centrale thema.

Het is wellicht een grote angst van veel ouders: een kind krijgen dat sterk afwijkt van de norm. Dat zwaar gehandicapt is, downsyndroom heeft, doof is, dwerggroei heeft, van geslacht wil veranderen of een misdadiger wordt, om maar enkele voorbeelden te geven die in het boek aan bod komen. Een kind dat helemaal anders is dan jijzelf, is vaak helemaal niet wat je je ervan had voorgesteld. Maar een kind kies je nu eenmaal niet, dat krijg je.

Solomon heeft in de loop van de jaren met honderden dergelijke ouders en kinderen gepraat en uiteraard komen daar heel wat zorgen bij kijken. Maar niet alleen dat. Het mooie is dat een groot deel van de ouders hun kind, met zijn gebreken, niet zou willen wisselen voor een ‘beter’ kind. Want ondanks alle moeilijkheden heeft hun kind hen ook vreugde gebracht of iets bijgeleerd en zien ze het graag. Of voelen ze zich dankzij dat kind meer met de mensheid verbonden.

Tijdens de zwangerschap, als ze het kind nog niet kennen, is dat een ander verhaal. Dan zouden velen overwegen om abortus te plegen als blijkt dat er iets ernstigs scheelt met hun kind. Zo zei de vader van Laura, een meisje met taaislijmziekte dat op 22-jarige leeftijd stierf: ‘Als we het van tevoren hadden geweten, zou Laura niet geboren zijn. Ik moet nog steeds denken: stel je voor, we hadden haar haar leven kunnen ontnemen. Wat zou dat tragisch geweest zijn!’

Het is een kwestie die doorheen het boek geregeld aan bod komt: door het steeds beter op punt stellen van prenatale screenings, weten aanstaande ouders vaker op voorhand dat hun kind bijvoorbeeld het syndroom van Down zal hebben. Maar wat doe je met die wetenschap? Zullen er daardoor minder dergelijke kinderen geboren worden? Wellicht wel. En is dat erg? Hebben zij dan niet het recht om te leven?

De medische wereld ziet beperkingen vaak als stoornissen die opgelost moeten worden. En daar is zeker iets voor te zeggen. Al wat je kan doen om die mensen een beter leven te geven, is alleen maar meegenomen. Maar het lijkt mij minstens even interessant om als samenleving resoluut open te staan en te kiezen voor diversiteit. Je creëert niet per se een betere wereld door iedereen zich zoveel mogelijk te laten aanpassen aan de norm.

Het zal wellicht nog niet zo snel gebeuren, maar op den duur heb je alleen nog perfecte mensen en wijk je al af als je pakweg een bril draagt. Iedereen is nu eenmaal anders. En mag dat alsjeblieft? Kunnen we daar niet gewoon wat ruimte voor creëren? Al heb ik zeker ook begrip voor ouders die het niet zien zitten om een zorgenkindje te hebben. Het is net als met windmolens of gevangenissen: ook al ben je er niet tegen, je wilt ze toch liever niet in je achtertuin.

In bepaalde gevallen lijkt het ook over identiteit te gaan. Doven bijvoorbeeld vormen een eigen gemeenschap met een eigen identiteit en een eigen (gebaren)taal, waar ze vaak heel trots op zijn en zich goed in voelen. De echte activisten in die dovengemeenschap zijn dan ook helemaal niet blij met de mogelijkheid van cochleaire implantaten, waarmee doven weer kunnen horen. Ze zullen immers nooit even goed kunnen horen als anderen en blijven dus gehandicapt in de horende wereld, terwijl ze zich als een vis in het water voelen met hun gebarentaal tussen andere doven.

Maar wat doe je als (horende) ouder dan het best als je kind doof blijkt te zijn: het inwijden in de dovencultuur of het zo goed mogelijk proberen te laten functioneren in de horende cultuur, door het bijvoorbeeld liplezen aan te leren en na te gaan of het in aanmerking komt voor een implantaat? En als maatschappij: probeer je mensen met een handicap zoveel mogelijk te integreren of zonder je ze af? En zijn de kinderen die je hebt precies die kinderen die je zou moeten hebben, zoals iemand in het boek beweert? Of kun je dat lot best ook een handje helpen?

Kortom: een boek dat veel vragen oproept. En dat vind ik dus leuk!

Wandelen met een ezel

Mama en papa houden van een stapvakantie met de rugzak, maar met twee kinderen van 5 en 6 is het niet zo evident om hele dagen alleen maar te wandelen. Tenzij we een beetje vals spelen en af en toe zo’n dochter op een ezel zetten natuurlijk! Verslag van vier dagen stappen met een ezel in de Drômestreek (Zuid-Frankrijk).

Image

Bij aankomst op de ezelboerderij van Pascaline en Alain in Bourdeaux genieten we meteen van een zalig avondmaal met specialiteiten uit de streek: geitenkaas op geroosterd brood, een krokant stukje eend, een tomatenslaatje, meloen, abrikozencrumble… Allemaal even eenvoudig als heerlijk én met zicht op een prachtige vallei. Terwijl de zon langzaam ondergaat, komt gastvrouw Pascaline erbij zitten en vertelt hoe de vorige avond enkele dieren ontsnapt waren en ze tijdens het avondmaal met de gasten ook nog snel even wat ezels moesten vangen. Onze disgenoten zijn een Nederlands gezin: Annemieke en Ruud met hun zonen Wouter en Jeroen. Ook zij zullen de volgende morgen met een ezel op stap gaan, maar ze volgen een andere route dan wij.

Na een nacht in een primitieve, maar sfeervolle woonwagen en een ontbijt met verschillende soorten zelfgemaakte confituur, maken we eindelijk kennis met Besico, onze grote, grijze, viervoetige vriend voor de volgende dagen. Ezelboer Alain geeft ons Besico’s handleiding mee: hij legt onder meer uit hoe we hem moeten verzorgen, wat we hem als ontbijt moeten voorschotelen en hoe we het pakzadel en de tassen goed op de ezel moeten binden. De bagage hebben we alvast uitgesorteerd. De ezel mag maximaal 40 kilogram dragen en onze meisjes wegen er bijna 20, dus moet de bagage ook onder de 20 kilo blijven.

Hannah en Linde worden meteen aan het werk gezet en borstelen Besico met veel liefde. Intussen kijken wij hoe we de hoeven moeten uitkrabben en hoe en waar we het product tegen insecten moeten aanbrengen. Nu, met Alain erbij, lijkt het allemaal simpel, maar de volgende dagen zullen we op onszelf aangewezen zijn. Ons beestje is 15 jaar en een ezel wordt er gemiddeld 35, weet Alain ons nog te vertellen. ‘Mama, als jij een ezel was, zou je bijna doodgaan, he’, rekent Hannah uit. Ja schat, ’t is al goed…

Op stap

En dan zijn we op stap! Toch een beetje spannend. ‘Als je aan het stappen bent, moet je streng zijn en mag je je ezel niets laten eten’, had Alain gezegd. ‘Hij moet doorhebben wie de baas is.’ Maar dat is toch nog net iets makkelijker gezegd dan gedaan. Besico is het daar duidelijk niet mee eens en wil telkens stoppen om wat sappig groen te eten. ‘Ha, hij weet de weg’, dachten we in het begin bij een splitsing, toen hij ostentatief naar links trok. Maar nee, daar waren gewoon lekkere plantjes te vinden.

Maar hoe laten we hem luisteren? We zijn zelf niet meteen voorstander van een ‘pedagogische tik’ en bovendien is Besico groter en sterker dan wij. Als hij niet meewil, zitten we dus simpelweg met een probleem. Zoals bij het eerste beekje dat we moeten oversteken en waar hij toch vrij veel tijd nodig heeft om aan dat idee te wennen. Maar uiteindelijk doet hij het! En na een tijdje vinden we een soort van modus vivendi, waarbij soms de ezel zich aanpast aan ons en wij toch ook zoveel mogelijk rekening houden met hem.

Af en toe houden we even pauze en ’s middags binden we Besico voor langere tijd aan een boom en ontdoen hem van zijn bagage. Zo kan ook hij lekker smullen en uitrusten terwijl wij genieten van de meegekregen picknick. De meisjes lijken nog niet echt moe, want ze rennen rond met het leidtouw van Besico. ‘We spelen dat jij de ezel bent en ik probeer jou te vangen!’ Tot het weer tijd is om verder te stappen. ‘Maar ik ben moe!’

Toch raken we zonder problemen in Musiflore, ons einddoel voor de dag. We maken er kennis met een Leuvense familie met twee meiden van 9 en 11, Ellen en Jante, die ook met een ezel op stap zijn. Besico en hun viervoeter, Michto, staan samen in de wei en Besico is zichtbaar blij dat hij zijn boerderijvriend terugziet. Ezels zijn groepsdieren, had Alain ons al verteld. Michto en zijn baasjes hebben een lange tocht achter de rug, die wij de volgende dag in omgekeerde richting zullen doen. Mooi, maar zwaar, is hun verdict. Bovendien vonden ze op het einde de juiste weg niet en hebben ze een uur extra rondgelopen. Zelf is het ons vrij goed gelukt om met de meegekregen wandelkaart de weg te vinden. Met dank aan Luk, die een uitstekend kaartlezer is!

Hartverscheurend balken

De volgende dag moeten we de ezel zelf uit de wei halen en klaarmaken. Hij lijkt in elk geval blij dat hij ons terugziet en komt zonder problemen naar ons toe. Het eerste stukje kunnen we nog samen met Michto en co wandelen. Michto is duidelijk vele lichter geladen, deze familie sleurt zelf ook nog een rugzak mee. Ze moeten wel, want met dochters van 30 kilo moesten ze hun ezelbagage tot 10 kilo beperken. Al lijkt bij hen de ezel meer een gezelschapsdier, want deze meiden wandelen het grootste stuk zelf. Michto heeft een trager tempo en remt hen zelfs eerder af. Bij ons lijkt het omgekeerd: Besico’s natuurlijke ritme ligt duidelijk hoger dan dat van de meisjes en we moeten hem soms wat afremmen. Waardoor hij dan weer denkt: als het toch zo traag gaat, kan ik best een stukje eten!

Als onze wegen scheiden, is het afscheid tussen de ezels hartverscheurend. ‘Waarom blijven we niet gewoon de hele dag samen?’ zie je Besico denken. Maar blijkbaar voelt hij zich ook al verantwoordelijk voor ons kleine groepje. Als Luk even later een kort stukje terugkeert om de achtergebleven kaart te halen, begint Besico, voor de tweede keer die dag al, hartverscheurend te balken. Hij wil duidelijk terug om de man van het gezelschap te volgen, zodat we weer met zijn allen samen zijn. En ik kan hem niet tegenhouden! Gelukkig komt Luk er net aan.

Vandaag is onze langste dag – al blijft het qua afstanden relatief haalbaar: meer dan 15 kilometer op een dag doen we niet. Maar het is ook de warmste dag en die hitte maakt het extra zwaar. Gelukkig draagt Besico verschillende liters water mee. Het blijft ongelofelijk hoe zo’n beest een hele dag amper drinkt, ook al komen we hier en daar wel water tegen.

We picknicken in de schaduw van wat bomen, met uitzicht op de paarse lavendelvelden. ‘Ik kijk graag naar de natuur’, zegt Hannah. En: ‘Ik wist niet dat het zo’n mooi zicht zou zijn’. Deze heuvelachtige streek vlak bij de Provence mag dan minder gekend zijn dan zijn grotere broer, deze glooiende landschappen raak je niet snel beu!

En dan komen we toe op Bruzon, waar we heel gastvrij ontvangen worden: we worden meteen uitgenodigd in de tuin om een siroopje te drinken. Leuke verrassing: hier is ook een klein zwembadje waarin we wat kunnen rondploeteren. Onze slaapruimte is een zaal met vijf stapelbedden. Wij palmen er twee in, ‘afgescheiden’ van de rest met een open boekenkast. Er had normaal nog een familie met een ezel moeten komen, maar die waren niet komen opdagen voor hun gereserveerde tocht. Jammer voor Besico, die de nacht nu alleen moet doorbrengen, maar handig voor ons: nu moeten we onze slaapzaal niet delen. De lange tafel buiten delen we wel – met veel plezier – met een bonte mengelmoes aan gasten. Van het avondmaal onthouden we vooral de salade met boontjes uit eigen tuin en de verrukkelijke chocolademoelleux als dessert. En dan haalt gastheer Jean-Luc de sterrenkijker boven om naar de maan en Saturnus te kijken!

Afkorting door het bos

De derde dag dient zich goed aan: wafels als ontbijt en iets minder heet. Het parcours liep tot hiertoe grotendeels over kleine veldpaadjes, maar vandaag lijkt er redelijk veel asfaltweg tussen te zitten en we beslissen om een afkorting door het bos te nemen. De brandnetels en de dichte begroeiing stonden echter niet op de kaart, evenmin als de omgevallen boom bijna op het einde. Een spannend moment: gaat Besico hierover? Doet-ie het of doet-ie het niet? En de opluchting: Ja, hij doet het!

En dan komen we in een leuk klein dorpje. Hier even iets drinken op dit terrasje zou wel leuk zijn. Maar waar hangen we die ezel intussen? Hier is immers geen gras! Pauzeren doen we dus maar even verder in het groen. En ’s avonds zitten we alsnog op een terras om onze pizza te verorberen!

Tot de finish

De laatste dag intussen al. We slenteren nogal vandaag. De kindjes beginnen het wat beu te raken om op de ezel te zitten en stappen nu allebei. Besico vindt het tempo echt te traag en stopt dus telkens om te eten. Luk, die hem al het grootste deel van de tijd geleid heeft, heeft niet zoveel zin meer om hem telkens te moeten voorttrekken, dus ik neem over. ’s Middags beseffen we dat we toch nog een stuk verder moeten dan gedacht en we beginnen met een doorstapactie. Van zodra Besico doorheeft dat hij bijna weer thuis is, gaat zijn tempo nog wat de hoogte in.

Het laatste stuk moeten de twee kindjes gedragen worden. Linde is gewoon moegestapt. En op een paar kilometer van de finish moeten we nog door een riviertje waden. Hannah wil het zelf proberen en doet dat heel goed, alleen laat ze haar wandelschoenen uit haar handen vallen, recht in het water. Sandalen aan dan maar, maar dat is niet ideaal om hier te stappen. Dus komt Hannah op de ezel terecht, en Linde bij Luk op zijn schouders.

Bij aankomst op de boerderij worden we tegemoetgelopen door twee Rotterdamse meiden (Marijn en Laure, 11 en 8 jaar). ‘Dit wordt hem dus.’ Zij blijken de volgende dag ook voor vier dagen met Besico op stap te gaan. Het was een leuke ervaring, verzekeren we hen. Maar toch zijn we stiekem ook blij dat we vanaf morgen geen ezel meer hebben om rekening mee te houden! En benieuwd of zij hem onder controle zullen kunnen houden…

Websites:

De Nederlandse organisatie waarmee we deze trip boekten, maar die ook wandelvakanties met een ezel in andere streken aanbiedt: www.ezeltjetrekje.nl

De ezelboerderij van Pascaline en Alain: http://www.tziganerando.com